Bakelse plassen

Een ode aan de onopvallende soort

Twee jaar geleden berichtten we al eens over het RANOX-project Bakelse Plassen in het Oost-Brabantse Milheeze. Sinds 2016 voert RANOX natuuraannemer, vestiging Berkel-Enschot de coördinatie, de regie, het beheer en de monitoring uit in, inmiddels elf natuurcompensatiegebieden, rondom de plassen. Het leek ons leuk om dit keer wat weetjes op een rij te zetten van bijzondere soorten die in het gebied voorkomen. We focussen ons hierbij op soorten die klein en relatief onopvallend zijn maar die wanneer je inzoomt super fascinerend zijn!

Moeraswolfsklauw

Wolfsklauw wordt in de volksmond vaak mos genoemd, hoewel het helemaal geen mos is. Het is namelijk net als varens een sporenplant. Voor de evolutie van loofbossen domineerde sporenplanten de aarde. Zo ook wolfsklauw. Het is moeilijk om je voor te stellen maar dit plantje, dat in de moderne tijd een hoogte van ongeveer tien centimeter bereikt, groeide in het Carboon (300 miljoen jaar geleden) uit tot een ruim veertig meter hoge boom. Door fossiele-plantendeskundige, de heer H. Steur zijn diverse interessante artikelen geschreven over deze fascinerende plant. Steur schrijft dat naar schatting 60 tot 90 procent van het plantaardig materiaal waaruit zich later steenkool vormden, werd geleverd door wolfsklauwen.1

Afbeelding 1: moeraswolfsklauw in Bakelse Plassen. © Frank van Irsel

Inmiddels is moeraswolfsklauw voor veel mensen een onbekende, niet veelzeggende plant. In Nederland komen vijf wolfsklauwsoorten voor en die zijn in meer of mindere mate allemaal zeldzaam. De groeiplaatsen bestaan uit zeer specifieke milieus waar veel mensen niet komen. Door de beperkte grootte en onopvallendheid is het daarnaast een plantje dat makkelijk wordt gemist. Wolfsklauw kenmerkt zich door de kruipende, vertakte stengels met daaraan kleine, spitse schubvormige blaadjes. De topjes lijken op kleine kwastjes en vormen de sporenaar. Van de wolfsklauwsoorten die in Nederland voorkomen heeft moeraswolfsklauw het meest een pionierend karakter. Rondom de Bakelse Plassen komt deze soort veelvuldig voor, bijvoorbeeld op de oevers van de heidevennen met een relatief hoog organisch stofgehalte. Ze komt in dat milieu vaak samen voor met kleine zonnedauw, die we verderop in dit artikel ook behandelen.

De sporen van wolfsklauw werden vroeger verzameld en kenden een brede toepassing. In Rusland en de Baltische staten is wolfsklauw nog steeds algemeen en worden de sporen nog steeds toegepast in de kruidengeneeskunde. De beroemde botanicus Oudemans schreef in zijn Flora van Nederland uit 1862 het volgende over de plant: “Het poeder wordt gebruikt, als opdroogend middel, tegen het smetten van kinderen en bij ligte ontvellingen; ten tweede bij het vervaardigen van vuurwerk, en ten derde tot het nabootsen van den bliksem op het tooneel”.2  Dat laatste geeft meteen de brandbaarheid van de sporen aan. Wanneer de sporen worden ontstoken ontstaat een korte, felle flits, ideaal dus voor het nabootsen van een explosie of bliksem.

Het Handboek van geneeskrachtige kruiden, van M. Pahlow beschrijft nog een aantal toepassingen van de plant.3 Pahlow schrijft dat de sporen vroeger werden gebruikt in de apotheek om pillen te bepoederen, en daarmee te voorkomen dat pillen aan elkaar kleefden. Hij prijst de sporen van de plant daarnaast om hun verkoelende en pijnverminderende werking. De sporen werden in de vorm van wondpoeder gebruikt bij bijvoorbeeld de behandeling huidontstekingen of doorligplekken.

Pilvaren

Als plantenliefhebber heb ik in de loop der jaren een grote hoeveelheid antieke plantgerelateerde boeken verzameld. Vaak gaat het om oude flora’s of boeken die inzoomen op de waarde van planten als voedsel of in de kruidengeneeskunde. In slechts een handjevol van deze boeken wordt wat geschreven over pilvaren. Dat geeft al aan dat zelfs onze voorouders deze kleine, waterminnende varensoort makkelijk miste.

Oudemans2 behandeld de soort in zijn flora onder de naam ‘pilkruid’. Hij geeft aan dat de plant haar naam dankt aan de op peperkorrels gelijkende vruchtjes. De wetenschappelijke naam Pilularia globulifera is eveneens een verwijzing naar de ongewone vruchtvorm van de plant. ‘Pilularia’ betekent letterlijk pilvormig en ‘globurlifera’ kogeldragend.4

Afbeelding 2: pilvaren in Bakelse Plassen met de karakteristieke pilvormige sporendoosjes. © Frank van Irsel

Pilvaren is een in of bij het water voorkomende varensoort. De plant heeft een lange en tengere wortelstok die over de oevers kruipt van met name poelen en meren. Pilvaren heeft draaddunne bladeren die aanvankelijk opgekruld zijn. Oudemans beschrijft het in zijn flora als opgekrulde horlogeveren. Later worden de bladeren rechtopstaand en staan ze vaak met veel bladeren bijeen. Pilvaren vormt sporen in de kenmerkende ‘peperkorrels’ die aanvankelijk lichtbruin maar later zwart van kleur worden. De bolletjes springen open wanneer ze rijp zijn. Bij hoog water kan het lijken alsof de plant als het ware op het water drijft. In veel gevallen, met name in een voedselarme uitgangssituatie, wordt pilvaren maar enkele centimeters hoog.

In Nederland is pilvaren zeldzaam en als zodanig ook opgenomen op de Rode Lijst. In de Bakelse Plassen komt de soort op één specifieke oever voor, die bij hoog water periodiek overstroomt.

Blauwvleugelsprinkhaan

De naam zegt het al. Deze bijzondere veldsprinkhaan heeft blauwe achtervleugels. Een ongewone kleur voor dieren in onze Nederlandse natuur. De sprinkhaan is goed gecamoufleerd en maakt geen geluid. Als het diertje niet springt of zweeft zul je haar makkelijk missen. Blauwvleugelsprinkhaan komt van oorsprong voor in duin- en heidegebieden en aan de randen van zandverstuivingen. In Brabant vinden we haar alleen in het oosten. In de Bakelse Plassen komt ze in stabiele populaties voor op kale stukken zand tussen struikheide- en korstmosvegetaties.

Blauwvleugelsprinkhaan

Afbeelding 3: blauwvleugelsprinkhaan. © Frank van Irsel

Zoals gezegd is blauwvleugelsprinkhaan goed gecamoufleerd. De lichtbruine kleur komt overeen met de kleur van het leefgebied waarin ze voorkomt. De sprinkhaan springt vaak pas laat op, maar als ze opspringt is dat werkelijk prachtig. De achtervleugels zijn helderblauw van kleur en hebben een zwarte streep. Daardoor doet het je in eerste instantie het meest denken aan een vlinder. Evolutionair gezien heeft de blauwe kleur ook een doel. Foeragerende vogels schrikken van de felle blauwe kleur van een opspringende sprinkhaan en zullen het diertje daardoor makkelijk overslaan.

Door het herstel van natuur is blauwvleugelsprinkhaan de laatste jaren weer toegenomen. Desondanks staat de soort nog wel op de Nederlandse rode lijst.

Grondster

Grondster is een bijzondere, sierlijk ogende, éénjarige plant die bestaat uit talloze liggende draadvormige stengels met een kenmerkende rode kleur, die vaak uitwaaieren als een ster. De kleine sneeuwwitte bloemen zitten met drie tot zes bijeengepakt in de bladoksels. Als een echte kolonist kruipt grondster over het zand waarin veel andere planten niet kunnen groeien, omdat de omstandigheden zo schraal en voedselarm zijn. De oevers van de Bakelse Plassen bieden bij uitstek zo’n milieu. Door de invloed van water ontstaat elk groeiseizoen opnieuw een pioniersmilieu waarin grondster zich thuis voelt.

Oude flora’s uit de 19e en begin 20e eeuw schrijven dat de soort destijds nog zeer algemeen voorkwam, maar inmiddels is grondster in Nederland zeldzaam en als ‘gevoelig’ opgenomen op de Rode Lijst.

Grondster

Afbeelding 4: grondster. © Frank van Irsel

Grondster is de enige in Nederland voorkomende soort van het geslacht Illecebrum. Volgens Oudemans5 komt de geslachtsnaam Illecebrum van het Latijnse Illecebra dat letterlijk lokaas betekent. Dit wijst volgens hem op het sierlijke uiterlijk van de plant. In de loop der jaren zijn verschillende  soorten aan het geslacht Illecebrum toegevoegd en weer geschrapt. Enkele floristen twijfelen zelfs of grondster niet ten onrechte binnen een apart geslacht is opgenomen. In de flora vind je het geslacht Illecebrum bij het geslacht Spergula, ofwel de spurrie-soorten. Qua uiterlijk en eigenschappen is dit ook logisch want de geslachten tonen beide veel overeenkomsten.

Ik heb in de literatuur geen bewijs kunnen vinden waaruit blijkt dat grondster werd geconsumeerd of werd gebruikt in de kruidengeneeskunde. Enkele internetbronnen maken wel melding van een hoog saponine-gehalte in de plant, wat hem ongeschikt maakt voor consumptie.

Rugstreeppad

De naam zegt het al: deze middelgrote paddensoort is te herkennen aan de kenmerkende geelwitte streep op de rug. Rugstreeppad is een echte pionier. In tegenstelling tot andere paddensoorten houdt ze van kale, zandige omstandigheden. De afgelopen jaren kwam ze regelmatig in het nieuws omdat ze zich vestigde in ontwikkelgebieden die bestemd waren voor bouw. Dit tot veel ergernis van bouwbedrijven en ontwikkelaars, omdat als gevolg daarvan werkzaamheden moesten worden gestaakt. Rugstreeppad is opgenomen in de Europese Habitatrichtlijn. Dat betekent dat de soort beschermd is volgens de omgevingswet en je haar dus niet zomaar mag verjagen, verplaatsen of doden.

Afbeelding 5: een juveniele rugstreeppad. © Frank van Irsel

In de compensatienatuur rondom de Bakelse Plassen zijn veel oevers en vennen waarbij sprake is van een zeer voedselarme uitgangssituatie. Als gevolg daarvan raken slechts gedeelten van de oever begroeid en blijft er veel kaal zand over. Daarnaast overstromen de oevers jaarlijks, waardoor keer op keer een nieuwe pionierssituatie ontstaat. Ideaal voor de rugstreeppad. In de Bakelse Plassen komt de soort dan ook al jaren in gezonde getalen voor.

Voor de voortplanting gebruikt de rugstreeppad vaak ondiepe poelen en wateren die ’s zomers droog vallen. Het lage water in combinatie met de weinige begroeiing zorgen ervoor dat voortplantingswateren snel opwarmen, waardoor de larven snel ontwikkelen. De jonge rugstreeppadjes zijn vaak begin juni al in staat om zelf het water te verlaten.

Kleine zonnedauw

Zonnedauw, één van mijn favoriete planten! Samen met een handjevol andere planten is het één van de weinige vleesetende planten in onze Nederlandse flora. De botanicus Rembert Dodoens schreef al over deze bijzondere plant in zijn wereldberoemde “Cruijdeboeck” uit 1554. Dodoens wist in zijn tijd nog niet dat zonnedauw vleesetend was maar verwonderde zich al wel over de kenmerkende druppeltjes die aan de bladeren van de plant lijken te hangen. Hij schreef dat zelfs in de middag, onder de heetste zomerzon “kleyne droppelkens van water aen de hayrkens van de bladerkens” hangen alsof deze met “eenen dauw bespraeyt sijn”.

Afbeelding 6: kleine zonnedauw. © Frank van Irsel

Opgegroeid in de trilveengebieden van de Westelijke Langstraat maakte ik al op jonge leeftijd kennis met deze fascinerende plant. Net als Dodoens verwonderde ik mij over het feit dat de kleine druppeltjes niet verdampten in de zon. Toen ik ouder werd kwam ik erachter dat het niet om regendruppels ging maar om een slijmachtige, kleverige substantie die wordt uitgescheiden door de kliertjes in het blad. Wanneer insecten tegen het blad aanvliegen kleven ze vast. De lange tentakels omsluiten vervolgens het gevangen dier. De klieren scheiden een enzym af dat het best te vergelijken is met maagsap en daardoor in staat is om een dier te verteren. Uiteindelijk blijven alleen de harde delen van het lichaam van het slachtoffer achter.

Charles Darwin deed in 1877 proeven met zonnedauw. Hij kwam erachter dat de planten die hij voedde groter werden dan planten die hij niet voedde. Darwin concludeerde daar al uit dat zonnedauw in staat is om voedingsstoffen uit de vertering van gevangen insecten op te nemen. Dit verklaart ook mede waarom zonnedauw in staat is om te groeien in een arm, zuur en erbarmelijk milieu waar veel andere soorten niet kunnen groeien. Hij kan zijn voedingsstoffen immers aanvullen met het vangen van insecten.

Zonnedauw speelde vroeger een grote rol in de kruidengeneeskunde, al berustte veel daarvan op mythes.

In Bakelse Plassen komt kleine zonnedauw veelvuldig voor, met name op de oevers van de vennen en poelen in het gebied. Je ziet haar daar onder andere vaak samen met moeraswolfsklauw, moerashertshooi en wolfspoot.

 

Literatuur:

[1] Steur, H. (2020) De onderste delen van wolfsklauwbomen in het Carboon. Artikel uit nummer 2, jaargang 2020 van geologisch tijdschrift Grondboor & Hamer.

[2] Oudemans, C.A.J.A. (1862) Natuurlijke historie van Nederland | De flora van Nederland, deel III. Haarlem: Gebroeders Van Asperen Van de Velde.

[3] Pahlow, M. (1980) Handboek van geneeskrachtige kruiden. Helmond: Uitgeverij Helmond.

[4] Dijkstra, K. (z.d.) Wilde planten in Nederland en België | Pilvaren – Pilularia globulifera. https://wilde-planten.nl/pilvaren.htm. Geraadpleegd op 11 jan 2024.

[5] Oudemans, C.A.J.A. (1872) Natuurlijke historie van Nederland | De flora van Nederland, deel II. Haarlem: Gebroeders Van Asperen Van de Velde.

Blauwvleugelsprinkhaan
Blauwvleugelsprinkhaan © Frank van Irsel
Grondster
Grondster © Frank van Irsel
Juveniele rugstreeppad © Frank van Irsel
Kleine zonnedauw © Frank van Irsel
Moeraswolfsklauw © Frank van Irsel
Pilvaren © Frank van Irsel